UNHCR heeft meer dan 17.300 medewerkers, van wie de meesten in het veld werken. Maak kennis met Kristin Riis Halvorsen, die onze operaties leidt in het zuiden van Mexico.
Zolang ik me kan herinneren, heb ik me bezig gehouden met gerechtigheid, of beter gezegd, onrecht. Ik had het geluk dat ik opgroeide in een land waar veel ruimte is voor het maatschappelijk middenveld, en je wordt er al vroeg bij betrokken. Op de middelbare school zamelde ik geld in voor projecten in Afghanistan en Zuid-Afrika en zorgde ik ervoor dat bezoekers uit deze landen door onze regio konden reizen, met scholen konden praten en mensen konden ontmoeten. Van het één kwam het ander. Toen ik bezig was met mijn masteropleiding in Colombia, kwam ik een vacature van UNHCR tegen. Ik las het en dacht ‘dit is interessant en zinvol’ en ik solliciteerde. Een paar maanden later kreeg ik mijn eerste baan.
Het meest dankbare aan mijn werk is om elke dag wakker te worden en aan de slag te gaan met het gevoel dat wat ik doe zinvol is. In de afgelopen 13 jaar heb ik nog nooit een dag gehad dat ik wakker werd en dacht ‘waarom doe ik dit nog een keer?’, omdat het werk voor mij altijd zinvol is. We staan dicht bij de mensen en zien de tastbare resultaten wat ons werk.
Momenteel geef ik leiding aan vier verschillende teams die het hele zuiden van Mexico bestrijken. Mijn taak is om ervoor te zorgen dat het kantoor goed functioneert. Het team is gegroeid van 20 medewerkers toen ik startte in 2018 naar 150 medewerkers, om in te spelen op de enorme groei van het aantal asielzoekers, voornamelijk uit Honduras, El Salvador en Guatemala. Mensen vluchten voor hun leven. Tien of vijftien jaar geleden waren het alleenstaande, gezonde jonge mannen die deze tocht door Mexico maakten. Nu zijn het grote groepen families. Als je een grootmoeder of zwangere vrouw de grens ziet oversteken, weet je dat de situatie thuis voor hen hopeloos is.
Voor mij is het moeilijkste aan mijn werk om de persoon te zijn die moet leven met de beslissingen over wat we wel en niet kunnen doen. Soms worden we geconfronteerd met complexe, langdurige conflictsituaties waarin donateurs op een gegeven moment hun aandacht verleggen. In Oeganda betekende het soms dat je een vrouw met vier of vijf kinderen moest vertellen dat ze ‘al zo lang in het land is en daarom geen eten meer krijgt’. Voor diegenen die dicht bij de mensen staan en hun behoeften maar al te goed kennen, is het hartverscheurend om te leven met de wetenschap dat we niet alles kunnen doen wat nodig is. Het zou geweldig zijn geweest om in een wereld te leven waarin niemand gedwongen werd zijn huis te ontvluchten. Het is een geweldige baan, maar ik zou willen dat het niet nodig was.
Ongeveer een maand nadat ik in Tapachula was aangekomen, konden we een toneelstuk in de stadsschouwburg waar plaats was voor ongeveer 1.000 mensen. Met de hulp van de lokale autoriteiten konden we de zaal vol krijgen met leerlingen uit Tapachula. We lieten een toneelstuk zien dat geschreven was door twee jonge vrouwen wier ouders in Mexico aankwamen als vluchtelingen uit Brazilië en Argentinië. Zij waren gevlucht voor het dictatoriale regime in hun thuisland. Toen het stuk was afgelopen, wisten de kinderen niet dat het de bedoeling was dat ze zouden applaudisseren. Maar toen begonnen ze te klappen en te juichen. Het was zo inspirerend om een deel van de gemeenschap te bereiken, diewe normaal niet bereiken, met een boodschap van inclusie en begrip.
Het gezicht van dit ene meisje blijft me achtervolgen. Het was in de staat Rakhine, in Myanmar, waar we heel hard werkten om de meer afgelegen kampen voor binnenlands ontheemden te bereiken. We reisden per boot rond om deze afgelegen plekken te bereiken. Er was één kamp waar de mensen slechts een paar honderd meter waren gevlucht: ze konden hun dorp zien, en ook de school, maar ze konden niet terugkeren. Die dag hadden de kinderen besloten dat ze hun schooluniform zouden dragen. En er was een meisje dat ik al kende, dat op de eerste rij zat met een onberispelijk schooluniform en een heel goed verzorgd uiterlijk. Ze keek ons alleen maar aan met hoop in haar ogen, en ik voelde me ongelooflijk nutteloos. Hun school lag maar 200 meter verderop en we konden ze daar niet heen brengen.
We moeten elke mogelijke gelegenheid benutten om een verschil te maken voor dat kleine meisje. Voor elk klein meisje dat de jaren voorbij ziet gaan en haar dromen ziet vervagen. We moeten altijd zoeken naar manieren om meer te doen.
De VN-Vluchtelingenorganisatie werkt in 135 landen en helpt mannen, vrouwen en kinderen die door oorlogen en vervolging uit hun huizen zijn verdreven. Ons hoofdkantoor is gevestigd in Genève, maar 90 procent van ons personeel werkt in het veld om vluchtelingen te helpen. Dit verhaal maakt deel uit van een serie die onze medewerkers en hun werk belicht.
Deel op Facebook Deel op Twitter