De Pemóngemeenschap waakt over een immens natuurreservaat in het zuidoosten van Venezuela. Armoede dreigt nu echter velen onder hen van hun traditionele land te verdrijven.
De bungalows aan het uiteinde van San Francisco de Paraitepuy vormden ooit een soort Toren van Babel, waar je gesprekken kon opvangen in het Spaans, Portugees, Frans, Italiaans, Engels en de lokale inheemse taal, Pemón.
Genesteld naast de berg Roraima – de iconische zandstenen berg met platte top in de afgelegen Gran Sabana-regio van Zuidoost-Venezuela – was het dorp Paraitepuy lange tijd een druk bezocht trekkerskamp voor wandelaars die vanuit de hele wereld naar een van de grootste nationale parken van Zuid-Amerika trokken. De berg was ook de belangrijkste bron van inkomsten voor de 560 inwoners van het dorp, waar veel mannen uit het dorp werkten als sherpa’s voor de voortdurende stroom aan bezoekers.
Vandaag staan de bungalows leeg en hoor je er alleen nog het ruisen van de wind.
De crisis in Venezuela leidde tot een drastische daling in het toerisme en de weinig toeristen die wel nog kwamen, verdwenen grotendeels tijdens de COVID-19-pandemie.
“Toen het toerisme plots stilviel, moesten we op zoek gaan naar andere manieren om in onze basisbehoeften te voorzien,” vertelt Florencio Ayuso, 53 jaar, de “capitán” of hoofdman van Paraitepuy, een van de tientallen inheemse Pemón-gemeenschappen in de Gran Sabana.
De inwoners van de regio gaan gebukt onder een gebrek aan mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien en ontoereikende infrastructuur, zoals ziekenhuizen en middelbare scholen, waardoor de dorpen in de Gran Sabana leegstromen. De inwoners vertrekken op zoek naar een beter leven in verre steden, in het buitenland of in de duizenden goudmijnen, die een verwoestende impact hebben op de natuur in dit ooit ongerepte landschap.
Volgens “capitana” Lisa Henrito, hoofd van het dorp Maurak, is de dreigende vrees voor honger een belangrijke oorzaak van de ontheemding. Ondanks dat het een grote en relatief welvarende inheemse nederzetting is in de Gran Sabana, zegt ze dat ouders uit Maurak vaak naar de mijnen trekken zodra ze hun kinderen niet meer kunnen voeden.
“Iedereen trekt naar de mijnen,” verklaart Lisa, 49 jaar, die een van de vele vrouwelijke stamhoofden van de Pemón is. “Gezinnen worden verwoest omdat vaders naar de mijnen gaan, verliefd worden op een andere vrouw en hun gezin vergeten. Vrouwen gaan naar de mijnen en laten hun kinderen achter.”
Hoewel mijnbouw soms een snelle – zij het vluchtige – oplossing biedt voor de nijpende armoede, is het vooral ook erg gevaarlijk. Het instorten van wilde mijnen is een veelvoorkomend verschijnsel en mijnbouwgemeenschappen worden geteisterd door dengue en seksueel overdraagbare aandoeningen, maar ook door drankverslaving, geweld en drugsmisbruik.
Mijnbouw vormt bovendien ook een grote bedreiging voor de eeuwenoude tradities van de inheemse gemeenschappen. Het kwik uit de mijnen vergiftigt de waterwegen, waardoor de Pémongemeenschappen hun bron van visvangst en drinkbaar water zien verdwijnen en kleinschalige landbouwbedrijven, of “conucos”, die eeuwenlang de ruggengraat van het inheemse levensonderhoud vormden, op de helling komen te staan. Het brengt ook het toerisme in gevaar, één van de enige andere economische motors van de regio.
UNHCR, de VN-Vluchtelingenorganisatie, werkt samen met inheemse gemeenschappen in de Gran Sabana om ontheemding te voorkomen en bewoners in staat te stellen op hun land te blijven, zodat traditionele levenswijzen en het unieke ecosysteem van de regio worden beschermd. Naast het aanbieden van voedselhulp en basisgoederen zoals hangmatten, muskietennetten, landbouwgereedschap en lampen op zonne-energie, helpt UNHCR de levenskwaliteitit van de gemeenschappen te verbeteren door lokale eerstehulpposten op te knappen en te bevoorraden en door straatverlichting op zonne-energie te installeren.
“Door de dorpen veiliger en leefbaarder te maken, proberen we zij die dit land beschermen hier te houden.”
UNHCR werkt ook nauw samen met lokale autoriteiten om de structurele problemen met betrekking tot de afgifte van officiële documenten op te lossen. Omwille van de enorme afstand van de meeste dorpen tot het enige ziekenhuis in de Gran Sabana, in de grensstad Santa Elena de Uairén, op enkele kilometers van Brazilië, bevallen vrouwen vaak thuis – wat betekent dat hun kinderen vaak niet officieel geregistreerd zijn. Dit leidt tot problemen met gevolgen die een heel leven lang doorwerken en zelfs eenvoudige taken, zoals de inschrijving op school, ingewikkeld maken.
“We werken samen met 40 inheemse dorpen in de Gran Sabana om te proberen voorzien in ontbrekende basisvoorzieningen, zodat mensen niet langer de grens moeten oversteken op zoek naar die voorzieningen. Door de dorpen veiliger en leefbaarder te maken, proberen we zij die dit land beschermen hier te houden,” vertelt Jerome Seregni, verantwoordelijke van UNHCR’s Ciudad Guayana Field Office in het oosten van Venezuela.
In het kleine gehucht Würuüpö hebben de bewoners er bewust voor gekozen om leden van de gemeenschap ervan te overtuigen om niet naar de mijnen, de steden of andere landen te trekken. Dat doen ze door hechte gemeenschapsbanden aan te halen om elkaar te steunen en ervoor te zorgen dat niemand uit de boot valt. De leiders van de gemeenschap zetten ook hard in op het overtuigen van de jongeren dat de vele risico’s van de mijnbouw niet opwegen tegen de kortetermijnwinst en dat de traditionele conucoboerderijen, die jaar na jaar oogst zullen opleveren, op de lange termijn een betere keuze zijn.
“We proberen onze kinderen iets bij te brengen over onze roots zodat ze niet in de val trappen van dit slechte voorbeeld en zich niet aansluiten bij de groepen die de natuur schade toebrengen,” zei Würuüpö’s stamhoofd, Karina Benavides, 37 jaar oud. Op de achtergrond maken inwoners van het gehucht met vuur een klein stuk grond vrij in de buurt van het dorp om er maniok te kunnen planten, een van de belangrijkste gewassen van de Pemón. “Landbouw is onze mijn… De natuur onderhoudt ons en houdt ons in leven en wij berokkenen haar geen schade.”
De veertienjarige Gregory da Silva, een van de jongens die het perceel in Würuüpö ontginnen, sluit zich aan bij het gevoel van capitana Karina. Geld van de mijnbouw wordt volgens hem “meteen uitgegeven”. “Met landbouw daarentegen oogst je en als je dat dan opnieuw zaait, groeit er nog meer.”
Deel op Facebook Deel op Twitter