Het vluchtelingenbeleid in Kenia zet steeds meer in op inclusie en geeft zo vluchtelingen de kans om niet alleen hun leven weer op te bouwen, maar ook om zich te ontplooien en bij te dragen aan de gemeenschap die hen opvangt.
Door Moulid Hujale in Kakuma, Kenia
Om half zeven ’s ochtends werpt de opkomende zon haar gouden licht op de weidse groene velden die Abdulaziz Lugazo zorgvuldig onderhoudt aan de rand van het vluchtelingenkamp Kakuma in het noordwesten van Kenia.
Zelfs op dit vroege tijdstip gonst het van de bedrijvigheid in de velden. Groepen vrouwen onderhandelen over de prijzen van de groenten die op de velden liggen te rijpen. “Deze is al verkocht,” zegt Abdulaziz tegen een van de vrouwen, wijzend naar een rij raapstelen. “Kom naar de andere kant en kies er hier een uit.”
Naarmate er meer mensen arriveren, worden de onderhandelingen intenser, samen met de hitte van de klimmende zon. Tegen de middag zijn alle keurige rijen groenten bij elkaar geraapt en op de motoren geladen, die aan het wachten zijn tot ze kunnen vertrekken.
Abdulaziz komt uit een familie die al generaties lang de rivieroevers bewerkt in Jamame, in de regio Juba in Somalië. In 1990 moest hij noodgedwongen zijn huis ontvluchten tijdens de burgeroorlog. Hij vestigde zich in het Keniaanse vluchtelingenkamp Marafa nabij de kustplaats Malindi en verhuisde uiteindelijk naar Kakuma.
Toen hij in 2007 voor het eerst in het kamp aankwam, leek het droge en stoffige landschap weinig geschikt om aan landbouw te doen, maar omdat hij was opgegroeid in een landbouwersfamilie, was hij vastberaden om zijn kinderen van voedsel te voorzien door gebruik te maken van de kennis die al generaties lang werd doorgegeven in zijn familie.
“Ik begon wat gewassen te verbouwen in een kleine tuin aan onze woning in het opvangkamp,” herinnert de 41-jarige vader van drie kinderen zich. Wat later ontdekte hij dat er in het kamp een landbouwcoöperatie bestond waar voornamelijk voormalige boeren die gevlucht waren, samenwerkten.
“Ik sloot me onmiddellijk aan bij de groep en begon verschillende groenten te verbouwen, zoals spinazie, okra en andere droogtebestendige gewassen,” zei Abdulaziz. “Ik waardeer het enorm dat de Keniaanse overheid ons een stuk land heeft gegeven en met de steun van de Verenigde Naties kunnen we nu landbouwactiviteiten ondernemen, schoolboeken en uniformen voor onze kinderen kopen en andere vluchtelingen onze landbouwkennis bijbrengen.”
Kenia vangt momenteel meer dan een half miljoen vluchtelingen op. In het vluchtelingenkamp Kakuma, dat in 1992 werd opgericht, wonen meer dan 264 000 mensen uit meer dan 22 landen. Het is daarmee de grootste vluchtelingenopvang in Afrika.
Het grootste deel van de Keniaanse vluchtelingenbevolking woont verspreid over Kakuma en het andere voornaamste kamp van het land, Dadaab. De nieuwe vluchtelingenwet van de regering, die sinds februari vorig jaar van kracht is, omvat belangrijke beleidsveranderingen op het gebied van integratie, toegang tot financiële diensten en economische inclusie, recht op werk en bewegingsvrijheid.
Hoewel Kakuma wordt bestempeld als een woestijnstad, met dorre omstandigheden en temperaturen die oplopen tot 40°C, zijn veel van de vluchtelingen die er wonen bedreven landbouwers. In 2016 startte UNHCR, de VN-Vluchtelingenorganisatie, een project dat initieel 200 boeren ondersteunde, waarin zowel vluchtelingen als Keniaanse landbouwers uit de lokale opvanggemeenschap werden betrokken.
Vandaag bewerken 900 boeren 20 hectare landbouwgrond die door de Keniaanse overheid ter beschikking is gesteld, produceren ze jaarlijks gemiddeld meer dan 28 000 ton oogst en maken ze meer dan 23 000 dollar winst. Ze gebruiken bovendien de oogst ook om zichzelf en hun gezinnen van voedsel te voorzien.
Abdulaziz werd verkozen tot voorzitter van de coöperatie en werkt nu samen met vluchtelingen en inwoners van de opvanggemeenschap om de landbouwers te ondersteunen bij hun dagelijkse activiteiten.
“Ik ben blij dat ik op deze boerderij kan werken, ik kan hier groeien als mens,” vertelt hij. “Als je thuis blijft zitten, krijg je alleen maar stress. Ik heb een aantal inwoners uit de Keniaanse opvanggemeenschap geleerd om het land te bewerken en nu kunnen ze gewassen telen.”
“Ik ben blij dat ik op deze boerderij kan werken, ik kan hier groeien als mens.”
Filippo Grandi, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN, bracht dit jaar een bezoek aan Kenia voor Wereldvluchtelingendag op 20 juni en prees de stappen die de Keniaanse regering heeft genomen om vluchtelingen te steunen en hen te helpen hun leven weer op te bouwen. Hij benadrukte dat het inclusieve beleid van Kenia in Kakuma vluchtelingen zoals Abdulaziz in staat heeft gesteld om te werken en bij te dragen aan de lokale economie.
“Ik gebruik dit bezoek om de rest van de wereld te laten zien dat we meer kunnen – en moeten – doen om vluchtelingen hoop, kansen en oplossingen te bieden, waar ze ook zijn en in welke context dan ook. Kenia laat zien dat het mogelijk is,” sprak Grandi.
De boeren zijn een fundamenteel onderdeel van de economie van het kamp. Ze voorzien de lokale markt van groenten, verhogen de inkomens van gezinnen en creëren kansen voor andere vluchtelingen.
Terwijl de meeste landbouwers mannen zijn, zijn de meeste handelaars uit het kamp vrouwen. Muhawe Selene uit de Democratische Republiek Congo baat een klein kruidenierskraam uit op de markt. Ze trekt elke ochtend naar de landbouwers om groenten te kopen. De 39-jarige moeder van acht kinderen ontvluchtte haar geboorteplaats Kiwanja in het oosten van de Democratische Republiek Congo vijf jaar geleden nadat een groep gewapende mannen haar man vermoordde.
“Deze boerderij helpt ons om eten op tafel te brengen en is tegelijkertijd ook een bron van inkomsten,” zei ze. “Zonder inkomen zouden de kinderen niet naar school gaan en geen kleren hebben. Dankzij deze boerderij kan ik producten verzamelen om daarna te verkopen,” vertelt ze.
“Wat me zo gelukkig maakt aan dit werk is dat het me energie geeft, omdat de verkoop van groenten geld opbrengt en de kinderen zo een goed leven kunnen leiden en nu niet op straat moeten zwerven, aangezien ik een alleenstaande ouder ben en voor hen allemaal moet zorgen.”
Ondanks de beperkte mogelijkheden in het kamp, zei Muhawe dat ze heel goed wist dat “thuis blijven zitten nooit zou helpen”. Ze begon kleren te wassen voor andere gezinnen en spaarde zo’n duizend Keniaanse shilling, wat neerkomt op 7,18 dollar, die ze gebruikte om haar kruidenierswinkeltje te openen.
“Ik wil de hulporganisaties vragen om ons financieel te helpen, zodat we een degelijke winkel kunnen uitbouwen en onze zaak kunnen uitbreiden,” vertelt ze terwijl ze haar groenten uitlaadt van een motorfiets, met haar dochtertje van 4 maanden op haar rug.
Volgens een onderzoek uit 2018 van de International Finance Corporation (IFC) genereert de informele economie van het kamp jaarlijks 56 miljoen dollar – met meer dan 2000 bedrijven, waaronder 14 groothandelaars.
Na een lange dag op de boerderij, akkers geploegd te hebben en het dagelijkse reilen en zeilen van de boerderij opgevolgd te hebben, keert Abdulaziz terug naar zijn huis, waar hij de kale golfplaten die fungeren als buitenmuren deels heeft bekleed met kleurrijke bloemen.
“Ik hoop in vrede te kunnen leven en mijn bedrijf overal in Kenia vrij te kunnen uitoefenen zonder belemmeringen,” voegt hij eraan toe. “Ik wil leven zoals elke gewone Keniaan.”
Deel op Facebook Deel op Twitter